Jan Post
Jan Post; geboren 1944, op de Tynje, een dorp in de veenpolder in het zesde en zevende veendistrict, in Zuid-oost Friesland.
Zijn ouders hadden een boerenbedrijf, eerst in huur, later eigenaar. Zoals toen nog gewoonte was, deed de jongen mee met het boerenbedrijf naar vermogen. De paarden gingen de deur uit, net toen hij dat begon te leren. Handmelken leerde hij wel. En mee naar "het land" om gras te halen en te hooien bleef altijd een van de dingen waar hij aan meehielp. De ligging van het dorp, dat in een uitgeveende polder lag, had zijn interesse en hij vroeg zich af hoe het er voor was en wat er daarvoor was geweest. Tijdens het maaien was hem opgevallen dat de grenzen kampen (greppels) en de velden(sloten) niet evenwijdig liepen. Een vraag waar hij later een onderzoek naar zou doen. Uit deze inleiding zal duidelijk worden, hoe het leven van Jan als amateur tussen professionele onderzoekers verliep.
De zaken waar hij naar op zoek ging hadden bijna allemaal een Fries aspect in zich. Was het niet het eigen dorp, het dorp waar hij later woonde of een naastliggend dorp, dan was het wel over zaken uit de Friese geschiedenis, met name wanneer de Friezen waren begonnen te schrijven. En daaraan gekoppeld of dat te maken had met de vermeende of mogelijk reëel bestaande Friese Vrijheid. Dat had twee redenen. De eerste was een negatieve. Op de kweekschool werd geleerd, dat Fries een taal was in de "Oude" taalindeling van J. Grimm. en al voor 1250 geschreven en gelezen werd. Het kwam Jan onwaarschijnlijk voor. Maar argumenten had hij niet. Totdat de docent - Geale de Vries- in dezelfde cursus en op grond van dezelfde doctrine vertelde dat Gysbert Japicx een Middelfries dichter was. Dat kon J. wel bestrijden met argumenten. Gysbert schreef in de periode van Vondel en Hooft en gebruikte barokke middelen. Als het waar was wat werd geleerd, dan zou Gysbert Op de manier van bijvoorbeeld Jacob van Maerlant moeten hebben gedicht. Jan besloot zich nooit meer met Friese zaken te bemoeien wat hij vrij lang volhield.
Toen hij zich metterwoon in Houtigehage vestigde, na telkens twee jaar in de volgende plaatsen te hebben gewoond: Allardsoog zeg Bakkeveen, Beetsterzwaag en Harkema, bleek dat de geschiedenis van dat "Het Haagje" niet was geschreven. Wat er al was bleek te bestaan uit de Geschiedenis van het kerkje Noord Jeruël, terwijl 80% van de bevolking bestond uit rood stemmend volk. Socialisten en communisten. De roden hadden geen archieven nagelaten, wel een (halve) stichtings-steen van een volksgebouw. Bovendien waren de afdelingen op Drachten gericht. Voorlopig kwam er niets van een publikatie, een eerste werkgroep viel vrij kort na het begin uiteen. Als er gegevens waren bevinden dat de nijvere Tynster, dan liggen die waarschijnlijk op het archief. Dat werden geregelde bezoeken aan het rijksarchief, op dagen dat hij niet in het lesrooster van zijn school stond. Eerst in Amstelveen, later Haarlem. In recente bronnen was weinig te vinden, maar mogelijk waren er oudere bronnen. Die waren er, het waren de verkoop-akten van van percelen veen aan de noord-oostzijde van Rottevalle. Via vaart en sloot ging de hoogveen vergraving richting Houtigehage, al zou dat later pas ontstaan.
Het was toevallig dat er in Rottevalle een Jubileumboek werd voorbereid en vanwege de vele gegevens over de vervening in de "bovenste Rottevalle"leek het hem goed contact op te nemen. In die tijd werd er verder gezocht en zo kwam er op een gegeven moment een veel oudere akte tevoorschijn, die omdat er niet nog eerdere stukken bleken te zijn, kon doorgaan voor de stichting van De Rottevalle. Helaas zagen de kommissieleden hun eigen roem bij zoveel nieuws hun eigen roem enigszins verbleken, waarop ze eisen gingen stellen om de tekst - en van Jan Post uit gezien de samenhang in te krimpen, waarop de samenwerking werd verbroken en post zijn resultaten bij uitgeverij Lykele Jansma uitbracht. Hoewel het wel tot een publikatie kwam was het succes gering. Wel zegt men dat in andere boeken over vervening, er meer naar dit boekje wordt verwezen, dan naar het jubileumboek.
Tijdens zijn bezoeken aan zijn ouders die in Tynje waren blijven wonen, kwam de ruilverkaveling op gang. Met een bevriende journalist, kregen deze twee gedaan dat een bepaald hoekje van de ruilverkaveling in De Deelen gespaard zou worden voor ingrepen, vanwege het voorkomen daar van huissteden. Daar waren toen Jan nog in De Tynje woonde al scherven gevonden. Nu waren er in en voor de werkzaamheden uit mogelijk nog meer te vinden. Wat betreft de Tynje was dat maar weinig, maar in omliggende gebieden kwam veel aardewerk uit oudere tijden aan het licht uit soortgelijke plekken als huissteden in De Deelen. Vijftig jaar later zou hij de zorgvuldig bewaarde scherven tekenen en beschrijven. Daar waren vrij veel scherven bij die in zijn geboortedorp op het zogenaamde Klokmêd werden gevonden. Tijdens de beschrijving bleken er zelfs enige stukken lei tussen te zitten. Het voormalige kerkhof had blijkbaar een dak van leien gehad. Ondertussen bleef Jan naar het archief gaan en kreeg daar kennissen die meestal alleen aan genealogie deden. Tijdens de koffie hoorde je dan wel eens van een merkwaardige vondst, een gek verhaal of een onbekend historisch feit, dat niet in de genealogie van deze of gene werd opgenomen. Toch jammer dat ze verloren zouden gaan, vond hij.
Hij polste eens of het mogelijk was om zulke "vondsten" in een blaadje te publiceren. De kennissen van de koffiekamer zagen er wel iets in. Vrienden, kennissen en mensen met historische interesse zagen ook wel iets in het blad en er werd gestart met een kleine vijftig abonnees. Het eerste nummer werd geopend met een artikel van de historicus Johan Frieswijk over de Rede Biliotheek van Gorredijk. Het blad met de naam De Neitiid hield het zeven jaar vol. en bracht veel variatie in het landschap van de Friese publikaties. Geheel onbekende auteurs al Ben Stenekes kwamen met heel bijzondere bijjdragen. Toen W. van der Horst een artikel schreef over de ware toedracht,van het vinden van een vuistbijl, kregen we flink op de kop. Toch hebben we stand gehouden: want de Leemwal die de niet zo eerlijke vinder en Wetenschapper van lik-me-vestje- die zich als vinder uitgaf, bestond niet. De diepe sloot ook niet en uiteindelijk blijkt het paleolithisch artefact drie vindplaatsen te hebben. En noch venten de nazaten van die vent met hun gelijk. Domheid is blijkbaar erfelijk.
In zijn rol als uitgever en het zoeken naar elke weer een auteur van formaat die een artikel wilde leveren voor De Neitiid, kwam Jan ook in aanraking met de betere auteurs, en zij die gestudeerd en geregeld ook gepromoveerd waren. En dat waren de mensen die Fries hadden gestudeerd. Fries als taal. Fries als natie, Fries als politiek, en vooral wat betreft de middeleeuwse periode. Het onderzoek naar de Friese geschiedenis was in de 19e eeuw begonnen met de onderzoeken van Freiherr Karl von Richthofen, door een paar Duitsers vervolgd en pas in het interbellum had het opgang gemaakt in Nederland. Daar waren ook Friezen onder maar ook uit de Verenigde Staten en alweer Duitsland. Na de tweede wereldoorlog kwamen er meer Friezen die zich op de Friese Middeleeuwen wierpen. En zo raakte Jan Post ook in discussie over de Oude Friese Wetten, over de merkwaardige figuren, zoals Asega en Frana. Daarover zouden na 2000 een aantal publikaties verschijnen, die tegengesteld waren aan de oudere visie, die vaak terug ging op Von Richthofen. Het probleem van de ouder publikaties was dat ze elkaar meest tegenspraken en niet met een gedegen basis werkten. Veel onderwerpen die hij aanpakte liepen dan ook weer uit op halve conclusies. Het bleek dat de Friese geschiedenis een vaste peilschaal een gedegen en betrouwbare tijdbalk miste, waarop feiten, zaken, personen en verschijnselen konden worden geplaatst.
Na het opheffen van de Neitiid ging De oud-uitgever zich bezig houden met de munten in de noordelijke gewesten. Daar was in de verste verte niet een chronologische lijst van te maken. Als tijdbalk had je daar niets aan. Vooral in Friesland waren lange periodes dat er geen munten werden geslagen. Zo ging hij aan het werk met het rubriceren van uitsluitend zilveren munten in alle Nederlandse gewesten. Hij vulde het werk van Van der Chijs aan met nieuwe vondsten en ging ze uiteindelijk tekenen. Detector amateurs zagen wel iets in het werk. Hiermee konden hun onbekende munten geïdentificeerd worden. Met behulp hiervan en nieuwe vondsten en publikaties over Friese vondsten kon uiteindelijk een Fries muntboekje worden gemaakt, door de nog steeds bestaande witte vlekken op te vullen met munten die in Friese enkele malen ook Friestalige oorkonden. De scherven en de huissteden mochten dan wel door de ruilverkavelingen verleden tijd zijn, het gebied was nog steeds interessant. In Zuidwest Friesland liggen de landen vaak in waaiervorm. Al vrij vroeg kon Jan het oud kerkhof van Oud Beets in de Âld Polder aanwijzen. Het bleek dat de centrale kavels van het dorp Langezwaag daar op gericht waren. Zo begreep hij hoe de "Landname" van het vroeger onbewoonde gebied van de lage venen en de Friese Wouden tot stand was gekomen. Om het niet al te moeilijk te maken noemde hij het : "De Kolonisatie van de Friese Wouden." Waardoor velen denken dat het over de veenkoloniën in dat gebied gaat. De eigen regio was hem het best bekend en als ondertitel gaf hij dan ook: Opsterland als toetssteen, het eerste exemplaar werd in ontvangst genomen door burgemeester, die op de Tynje woonde.
In 1998 verhuisde ik naar Leeuwarden. Dat had het voordeel dat ik heel dicht bij het archief woonde en dat ik vier ochtenden per week archivalisch onderzoek kon doen. Voor zover mijn werkkring aan de NHL dat niet verhinderde. Het doorlezen van een serie boeken, zoals de proclamatieboeken, waarin de verkopen van onroerend goed staan, en die hij voor Rottevalle en Houtigehage gebruikt had, levert altijd wel wat op, en als het ingeboekt wordt op een computer, dan wordt het voor velen toegankelijk. Zo zette hij de verkopen van heel Opsterland op schijf, van 1609 -1811.Tresoar, waarin het Archief was opgegaan, zette de belangrijkste door D.J. van der Meer overgenomen rechtszaken uit de z.g.n. Quaclappen voort met de ontbrekende delen van 1600 tot 1620.
Allengs werd het onderzoek naar de Oude Friese wetten belangrijker. In de jaren '60 werd nog geleerd dat het stuk de 17 keuren het oudste Friese stuk was. Mede door de publikaties die hij hier over het licht liet zien is dat opgeschoven van 1154 naar begin 14e eeuw. Hij zag wat zijn voorgangers niet zagen, dat de munten in die tekst in de 15e eeuw thuis hoorden. Voor dat hij er aan begon was er geen consequent onderzoek naar de ouderdom van de oude Friese stukken geweest. Ook ontdekte hij dat er in Westerlauwers Friesland voor 1323 geen oude Friese wetten waren geschreven. De in Codices overgeleverde stukken bleken geldig te zijn voor en ontstaan in de landen over de Lauwers. Er werden munten in genoemd die over de Lauwers en dan met name in Ost Friesland werden geslagen.
Om duidelijk te maken dat de Friese wetenschap op het verkeerde paard had gewed was het zaak om de belangrijke teksten uit de Friese literatuur - en oorkonden - op een rij te zetten. Hij deed dit in "Een Mythe ontmanteld". De strikte chronologische benadering leidde tot een nieuwe werkwijze. Eerst: de Asega en Frana komen voor het eerst voor in de Schoutenrechten, die numismatisch te dateren zijn op 1358. Twee: de 17 Keuren ontleenden aan de Schoutenrechten. Drie: Hoewel er tot dan toe gedacht werd dat de 17 keren de oudste stukken waren bleken ze jonger te zijn, dan bijvoorbeeld de Schoutenrechten. Een openlijke erkenning van wat Post gevonden heeft is uitgebleven, maar in "Asega is het Dingtijd?" is er wel een zekere opschuiving te merken.
Het veldwerk hield zijn aandacht. Via de middeleeuwse verhoogde woonplaatsen kwamen ook de dijken in zijn interesse-sfeer te liggen. Daar was in de jaren Vijftig van de 20e eeuw een tweedelig standaardwerk verschenen: "Binnendiken en Slieperdiken." Door de dijken langs te gaan en oude luchtfoto's te bestuderen bleek dat het werk niet altijd even accuraat was. Zij gaven in hun atlas bij het tekstdeel aan dat de Middelzee in een keer was ingepolderd.Terwijl bij de ruilverkavelingen toen dit gebied goed toegankelijk was, het bleek dat er minstens vier dwarsdijken in de vroegere zee lag. Na 20 jaar kijken zoeken en langs de dijken lopen bleek hem dat de these van de "Memmepolders" niet houdbaar was. De zeewering aan de Zuiderzeekant lag in eerste instantie langs de Marne, de slenk die van Zurich via Bolsward naar Rauwerd en dan naar het noorden naar Leeuwarden en verder liep. Tussen De Kliuw en Zurich heette de dijk de Marnedijk. Ter bescherming van de polders de hemmen in Wonseradeel bleek de Hemdijk belangrijker te zijn dan in Binnendiken gedacht. De slachte dijk, die wel grondig behandeld werd was een goede derde, en als laatste aangelegd. Hij kon daar de Typologie van de dijken dij hij in het veld had opgemeten op toepassen. En passant vond hij een nog oudere polder, die op het oudland was gelegen. Tirns en Tjalhuizum hadden zich als eerste tegen het water van de middelzee beschermd rond 1300. Ook elders zijn er in Friesland nauwelijks oudere dijken te vinden. Hij gaf zijn conclusies uit in "Zoden aan de dijk" of "Seadden oan de dyk".
PUBLIKATIES.
Rottevalle, een vaart vrij Frank en veerdich.
Houtigehage: Vroeger is later niet mooier.
Nova Terra; vijf wetsteksten uit het Groningse Westerkwartier.
De Kolonisatie van de Friese Wouden.
Lex Frisionum; Een wet tegen de Friezen. (eerste vertaling sinds die in het Charterboek 1775)
De Waarde van een Koe; prijsgeschiedenis 1200 - 2001
Op zilver gemunt; de middeleeuwse muntslag in de gewesten.
Naar naam en Faam; Fries muntboekje.
Um des Willen dat al deese Landen een sullen zijn; De rol van Focko Ukena in de totstandkoming van de Friese Codices.
Een doolhof op echte wegen: Ging Von Richthofens onderzoek de verkeerde kant op?
Een Mythe ontmanteld, chronologie van de Friese oorkondes en mythen in de Friese geschiedenis. Met de stukken op schijf.( ca 1000 pag.)
Nieuw licht op de 17 Keuren.
Zoden aan de dijk./ Seadden oan de dyk
Troch de Tynster tiid. Dorpsgeschiedenis van de Tynje 1716 -2002 (450 pag.) (grotendeels Nederlands)
Met Simy Sevenster: de Transcriptie van het KerckeboecK van Wier (1567 - 1618)
B. Stenekes; Auteur en J. Post uitgever: De hoge Zijde. Huizengeschiedenis van de dorpsstraat op Vlieland.
Dit artikel "Jan Post" is uit Wikipedia. De lijst van zijn auteurs is te zien in zijn historische en/of op de pagina Edithistory:Jan Post.
This page exists already on Wikipedia. |