- abstimmen
- niet alleen "afstemmen", ook "stemmen".
- Agitation (die)
- niet "agitatie" maar "propaganda" (agitatie=Erregung).
- Altertum (das)
- niet "ouderdom" maar "oudheid" (de ouderdom=das Alter).
- Andacht
- niet "aandacht" maar "devotie", "vroomheid", "gebed" (de aandacht=die Aufmerksamkeit)
- Arsch
- niet "aars" (feitelijk) maar "kont" (vulgair).
- artig
- niet "aardig" maar "goed gedragen", "braaf", "gehoorzaam".:
- Artist
- niet "artiest" maar "acrobaat" (de artiest=der Künstler)
- aufrecht
- niet "oprecht" maar "rechtop" (oprecht=aufrichtig).
- Ausflug
- niet "uitvlucht" maar "uitstap" (uitvlucht=Ausflucht).
- augenblicklich
- niet alleen "ogenblikkelijk" maar ook "momenteel".
- ausbilden
- niet "uitbeelden" maar "onderwijzen" of "trainen" (uitbeelden=darstellen).
- B (muzieknoot)
- niet "B" maar "Bes".
- Bauer
- niet "bouwer" maar "boer" (bouwer=Erbauer).
- Bedarf
- niet "bederf" maar "behoefte" (het bederf=der Verderb)
- belanglos
- niet "belangeloos" maar "onbelangrijk" (belangeloos=uneigennützig).
- belebt
- niet "beleefd" maar "levendig", "druk" (beleefd=höflich).
- Beleg
- niet "beleg" maar "bewijsstuk" of "(kassa)bon" (het (brood)beleg=der Aufstrich).
- bellen
- niet "bellen" maar "blaffen" ((op)bellen=anrufen, telefonieren, bellen (op fiets)=klingeln)
- bequem
- niet "bekwaam" maar "comfortabel", "gerieflijk".
- Bergente
- niet "bergeend" maar "toppereend".
- Bericht
- niet "bericht" maar "rapport" (het bericht=die Nachricht).
- beschildern
- niet "beschilderen" maar "bewegwijzeren" (beschilderen=bemalen).
- betrachten
- niet "betrachten" maar "beschouwen".
- bissig
- niet "bezig" maar "bijterig" (bezig=beschäftigt).
- bitten
- niet "bidden" maar "verzoeken" (bidden=beten).
- blöd
- niet "bloot" maar "stom" (bloot=bloß)
- Bock
- meestal niet "bok" maar "zin" (in iets hebben).
- Bonbon
- niet "bonbon" (chocolade) maar "zuurtje" (de bonbon=die Praline)
- Brandgans
- niet "brandgans" maar "bergeend".
- brauchen
- niet "gebruiken" maar "nodig hebben, behoeven" (gebruiken=verwenden, benutzen, gebrauchen).
- Brombeere
- niet "brombeer" maar "braam".
- brutal
- niet "brutaal" maar "bruut" (gewelddadig, agressief)
- bummeln
- niet "boemelen" (in de betekenis van zuipen) maar "slenteren".
- Dachboden
- niet "dakbodem" maar "zolder".
- Decke
- niet "dek" maar "plafond" of "deken" (het dek (schip)=das Deck).
- deftig
- niet "deftig" maar "voedzaam", "stevig" (deftig (NL)=vornehm; deftig (Vlaams)= fatsoenlijk (NL) = anständig).
- die
- meestal niet "die" maar "de" (bij vrouwelijke znw. of meervouden in de 1e en de 4e naamval).
- doof
- niet "doof" maar "dom" (doof=taub).
- Doofheit
- niet "doofheid" maar "stommiteit".
- Dose
- niet "doos" maar "blikje" (doos=Schachtel).
- Drops
- niet "dropjes" maar "zuurtje" (dropjes=Lakritze(n)).
- Dutzend
- niet "duizend" maar "dozijn" (duizend=tausend). In het meervoud ook wel:Dutzende von Menschen wurden verhaftet = Tientallen mensen werden gearresteerd.
- dürfen
- niet "durven" maar "mogen", "kunnen" (durven=sich zu etw. trauen)
- Egel
- niet "egel" maar "bloedzuiger". (de egel = der Igel)
- einmalig
- niet alleen "eenmalig" maar soms ook "weergaloos".
- einstellen
- niet alleen "instellen" maar ook "opheffen" en "aanstellen" (als werknemer)
- eng
- niet "eng" in de zin van "griezelig, akelig", alleen "nauw" (eng=beängstigend, gruselig).
- Enkel
- niet "enkel" (van voet) maar "kleinkind" (enkel=Fußgelenk).
- erkennen
- niet "erkennen" maar "herkennen" (erkennen=eingestehen).
- fahren
- niet alleen "varen" maar ook "rijden".
- falsch
- vaak niet "vals" maar "verkeerd".
- faul
- niet "vuil" maar "lui" of "bedorven" (vuil=schmutzig (bnw.), Schmutz (znw.))
- Fäulnis
- niet "vuilnis" maar "rotting" (het vuilnis=der Müll).
- fechten
- meestal niet "vechten" maar "schermen" (vechten=sich schlagen, kämpfen).
- Feierabend
- niet "feestavond" maar "einde van de werktijd", "vrije tijd".
- Flieder
- niet "vlier" maar "sering".
- flink
- niet "flink" maar "snel".
- Flur (der)
- niet "vloer" maar "hal" of "gang" (de vloer=der Boden)
- fördern
- niet "vorderen" (vooruitgaan) maar "bevorderen, ondersteunen" of "ontginnen".
- Freier
- niet "vrijer" maar "klant van prostituee".
- Gasthaus
- niet "gasthuis" maar "herberg".
- Gebäck
- niet alleen "gebak" maar ook "koekjes".
- gehen
- niet alleen "gaan" maar ook "lopen" (Nederland)/"stappen" (Vlaanderen), vergelijk laufen.
- geistig
- niet "geestig" maar "geestelijk" (geestig=geistreich).
- gekocht
- niet "gekocht" maar "gekookt" (gekocht=gekauft).
- Gemeindehaus
- meestal niet "gemeentehuis" (deze betekenis komt vooral in de Alpen voor), maar "kerkelijk centrum" (gemeentehuis=Rathaus).
- gesellig
- meestal niet "gezellig" maar "sociaal", "in kudden".
- Gesellschaft
- niet "gezelschap" maar "maatschappij" (zowel bedrijf als samenleving).
- geschickt
- niet "geschikt" maar "handig" (geschikt=geeignet).
- gleich
- niet alleen "gelijk" maar "straks" (deze spraakverwarring ontstaat in Vlaanderen niet, enkel in Nederland).
- Gottesdienst
- niet "godsdienst" maar "kerkdienst" (de godsdienst=der Glaube, die Religion)
- grau
- meestal niet "grauw" maar "grijs".
- gruselig
- niet "groezelig" maar "griezelig".
- hat
- niet "had" maar "heeft".
- Hecke
- niet "hek" maar "haag", "heg" (het hek=der Zaun)
- herstellen
- niet "herstellen" maar "vervaardigen", "tot stand brengen" (herstellen=wiederherstellen).
- hinweisen (auf)
- meestal niet "heenwijzen" maar "wijzen (op)" (fig.), iets opmerken.
- Jungfrau
- niet "jonkvrouw" maar "maagd" (jonkvrouw=enkel Nederlandse adelstitel)
- Kachel
- niet "kachel" maar "tegel" (de kachel=der Ofen).
- keilen
- niet "keilen" maar "wiggen".
- klarkommen
- niet "klaarkomen" maar "goed overeenkomen" (klaarkomen=fertig werden, abspritzen).
- Kleinkind
- niet "kleinkind" maar "kleuter" (het kleinkind=das Enkelkind).
- klettern
- niet "kletteren" maar "klimmen, klauteren".
- knuddeln
- niet "knoedelen" maar "knuffelen".
- komisch
- niet "komisch" maar "merkwaardig" (komisch=lustig).
- Kreuzungsweiche
- niet "kruiswissel" maar "Engels wissel".
- Kuchen
- niet "koek" maar "gebak" of "taart".
- Kugel
- niet alleen "kogel" maar ook "bol(vormig voorwerp)".
|
- laufen
- (enkel valse vriend in Nederland) vaak niet "lopen" (Vl. stappen) maar "hardlopen" (rennen), vergelijk gehen. Met betrekking tot dieren wel: laufen = lopen.
- lehren
- niet "leren" maar "lesgeven" ("unterrichten") (zelf leren=lernen; iemand iets leren=jdm. etwas beibringen).
- Lesezeichen
- niet "leesteken" maar "bladwijzer" (het leesteken=das Satzzeichen).
- lieb
- niet alleen "lief", ook formeel ("beste").
- liegen
- niet "liegen" maar "liggen" (liegen=lügen).
- Lust
- meestal niet "(wel)lust" maar "zin".
- machen
- niet alleen "maken" maar ook "doen".
- Magd
- niet "maagd" maar (dienst)meid (de maagd=die Jungfrau)
- manche
- niet "menige" maar "sommige" (menige=verschiedene).
- Marmelade
- wordt niet alleen voor "marmelade", maar ook voor "jam" in het algemeen gebruikt.
- Meer
- niet "meer" maar "zee" (het meer=die See).
- mögen
- niet "mogen" in de zin van "toestemming hebben" maar alleen "graag hebben".
- müssen
- niet "moeten" in het algemeen, alleen in de betekenis van noodzaak.
- nachweisen
- meestal niet "nawijzen" maar "aantonen".
- nett
- niet "net" maar "aardig", "leuk" (net=gepflegt, anständig).
- nie
- niet "niet" maar "nooit" (niet=nicht).
- niedrig
- niet "nederig" maar "laag(hartig)" (nederig=demütig).
- nuttig
- niet "nuttig" maar "hoerig" (nuttig=nützlich).
- Oberst
- niet "overste (luitenant-kolonel)" maar "kolonel".
- offenbar
- niet "openbaar" maar "duidelijk, blijkbaar" (openbaar=öffentlich).
- Otter
- niet alleen "otter", ook "adder".
- Pappe
- geen "pap" maar "karton" (de pap=der Brei).
- Parole
- niet alleen "parool", ook "wachtwoord".
- passieren
- niet "passeren" maar "gebeuren" (passeren=vorbeigehen).
- pfeifen
- niet "pijpen" (op een fluit spelen) maar "fluiten" (met de mond of een signaalfluitje).
- Politesse
- niet "politesse" (fatsoen) maar een "vrouwelijke parkeerwachter".
- Posaune
- niet "bazuin" maar "trombone".
- Postbus
- niet de brievenbus maar het vervoermiddel (postbus=Briefkasten).
- prüfen
- niet "proeven" maar "onderzoeken" (proeven=kosten, schmecken, probieren).
- rar
- niet "raar" maar "zeldzaam" (raar=seltsam, komisch).
- Recherche
- niet "recherche" (politie) maar "opzoeking", "nasporing".
- rein
- niet "rein" (schoon (Nl.) / proper (Vl.)) maar "zuiver", "enkel"
- reiten
- niet "rijden" (op wielen) maar "paardrijden".
- Rente
- niet "rente" maar "pensioen" of "uitkering" (rente=die Zinsen).
- Reue
- niet "rouw" maar "berouw" (de rouw=die Trauer).
- rodeln
- niet alleen "rodelen" maar ook "sleeën".
- rüstig
- niet "rustig" maar "kranig", "energiek" (rustig=ruhig).
- satt
- niet "zat", "dronken" maar "verzadigd" (na maaltijd) (zat (dronken)=im Rausch, im Suff).
- Sarg
- niet "zerk" maar "doodskist".
- sauber
- niet "zuiver" maar "rein" (Nl. zuiver=De. rein)
- schattig
- niet "schattig" maar "schaduwrijk" (schattig=süß, niedlich, goldig)
- Schild
- vaak niet "schild" maar "bord" (naambord, wegwijzer enz.). Das Schild = het verkeersbord; der Schild = het schild.
- schlicht
- niet "slecht(s)" maar "gewoonweg", "eenvoudig".
- schlimm
- niet "slim" maar "erg" (slim=schlau).
- schmierig
- niet "smerig" maar "vettig" (smerig=dreckig).
- schön
- (enkel valse vriend in Nederland) niet "schoon" (rein) maar "mooi".
- schreien
- niet "huilen" maar "schreeuwen, roepen" (huilen=weinen).
- See (m)
- niet "zee" maar "meer" (der Genfer See = het meer van Genève).
- See (v) betekent wél "zee" (die Nordsee = de Noordzee).
- seltsam
- niet "zeldzaam" maar "vreemd", "eigenaardig" (zeldzaam=rar).
- Sessel
- alleen "fauteuil", niet "zetel" in een parlement (zetel=Sitz)
- sicher
- niet alleen "zeker" maar ook "veilig".
- sollen
- niet "zullen" maar "moeten" (dwang of verplichting) (zullen=werden).
- Sonnabend
- niet "zondagavond" maar "zaterdag".
- Sprache
- niet alleen "spraak" maar ook "taal".
- Sprossen
- niet "spruitjes" maar "kiemgroenten" (zoals taugé).
- Stadthaus
- niet "stadhuis" maar "stadskantoor" (een stadhuis is een "Rathaus"; overigens zetelen wel vaak afdelingen van een Duits stadsbestuur in een "Stadthaus").
- Stärke
- niet alleen "sterkte" maar ook "dikte" of "zetmeel"; "stark" kan ook "dik" betekenen, bijv. een boom of een laag materiaal.
- steigern
- niet "steigeren" maar "doen stijgen".
- Stockbrot
- niet "stokbrood" maar alleen het aan een stokje boven een kampvuur gebakken brood.
- stracks
- niet "straks" maar "onmiddellijk" (straks=gleich, später)
- stramm
- niet "stram", "stijf" maar "stevig", "kloek".
- Streit
- meestal niet "strijd" maar "ruzie" (de strijd=der Kampf).
- stur
- niet "stoer" maar "stug", "koppig" (stoer=hart, cool).
- suchten
- niet "zuchten" maar "hunkeren" (zuchten=seufzen).
- Tafel
- niet "tafel" maar "tabel", "tablet", "schoolbord" of "reep" (Schokolade).
- Tanne, Tannenbaum
- niet "den, dennenboom" maar "zilverspar". Zie ook: O dennenboom.
- Tapete
- niet "tapijt" maar "behang" (het tapijt=der Teppich).
- Tasse
- (enkel valse vriend in Nederland) niet "tas" maar "kopje".
- Taugenichts
- niet "deugniet" ("kwajongen") maar "nietsnut", "onbenul" (de deugniet=der Bengel).
- tief
- niet alleen "diep" maar ook "laag". Das Tief = het lagedrukgebied (weerkunde).
- toll
- niet vaak "dol" maar meestal "geweldig", "heel erg leuk" (omgangstaal; = rond 1950 wel NL: "dolletjes")
- überflüssig
- niet "overvloedig" maar "overbodig" (overvloedig (bnw.)=üppig, (bw.) reichlich)
- um, in
- die Inflation hat um 1,1% nachgelassen = de inflatie is met (niet: circa) 1,1% gedaald.
- Unwetter
- niet "onweer" maar "noodweer" (slecht weer) (het onweer=das Gewitter).
- verführen
- niet "vervoeren" maar "verleiden" (vervoeren=befördern, transportieren)
- vergönnen
- niet “vergunnen” maar “niet gegund zijn” (vergunnen=genehmigen)
- verrückt
- niet "verrukt" maar "gek" (verrukt op iets zijn=entzückt sein von etwas)
- versprechen
- meestal niet "verspreken" maar "beloven".
- verständlich
- niet "verstandelijk" of "verstandig" maar "verstaanbaar" of "begrijpelijk" (verstandelijk=geistig; verstandig=vernünftig).
- verstehen
- niet alleen "verstaan" maar ook "begrijpen".
- verstören
- niet "verstoren" maar "in de war brengen" (verstoren=stören).
- versuchen
- niet "verzoeken" maar "proberen" (verzoeken=bitten).
- Volkslied
- niet (nationaal of regionaal) "volkslied" maar "folkloristisch lied".
- Vorjahr
- niet "voorjaar" maar "het vorige jaar" (het voorjaar=der Frühling)
- vorüber
- niet "voorover" maar "voorbij" (voorover=nach Vorne, kopfüber).
- wandern
- zeer zelden "wandelen", nagenoeg altijd "een trektocht maken", "trekken" (wandelen=spazieren)
- Weh
- nooit "zwangerschapskramp", wel "wee" in de betekenis van "pijn".
- weil
- niet "terwijl" maar "wijl", "omdat" (terwijl=während)
- werden
- vaak niet "worden" maar "zullen".
- wie
- niet "wie" maar "hoe" (wie=wer).
- Wohnwagen
- niet alleen "woonwagen" maar ook "caravan".
- Zaun
- niet "tuin" maar "(om)heining", "schutting" (de tuin=der Garten).
- zeitlich
- niet "tijdelijk" maar "de tijd betreffend" (tijdelijk=vorübergehend).
- zerstören
- niet "verstoren" maar "verwoesten" (verstoren=stören).
- Ziegel
- niet "tegel" of "zegel" maar "baksteen" (tegel=Kachel, Fließe, Platte).
|