Genootschap voor Opbouwende Staatkunde
Het Genootschap voor Opbouwende Staatkunde was tussen januari en augustus 1924 de naam van een vereniging van katholieke Nederlanders die zich ten doel stelde ‘mede te werken aan het algemeen herstel van het Nederlandsche Staatswezen en openbaar leven.’ Het Genootschap wilde vooral een studieclub zijn, waarin op intellectueel niveau werd nagedacht over hoe Nederland zich zou kunnen onttrekken aan de nadelige gevolgen van een parlementaire democratie, gebaseerd op het algemeen kiesrecht.
Op 13 januari 1924 werd te Utrecht het Genootschap in het leven geroepen. ‘Het vormt geen politieke partij, doch heeft zich enkel ten doel gesteld: mede te werken aan het algemeen herstel van het Nederlandsche Staatswezen en openbaar leven.’ In de vergadering van 23 februari werd de Brabantse priester Wouter Lutkie tot ‘leider’ van het Genootschap benoemd, met als bevoegdheid het bestuur van het Genootschap samen te stellen.
Enkele prominente leden van het Genootschap waren: mr. F.A. Bijvoet, Jef Gilissen, J.J.M. Haslinghuis, E.J. van der Kam, Paul de Kuyper, A. Maas Geesteranus, mr. A. Tak en jonkheer J.E.W. Twiss Quarles van Ufford.
Dit Genootschap begon met een debetsaldo van ruim f 3000 (2020: ruim € 23.500). Lutkie en zijn vrienden, het echtpaar Ras, namen dat voor hun rekening. Het eerste wat Lutkie als voorzitter deed, was contact leggen met het Verbond van Actualisten, de eerste fascistische Nederlandse politieke partij. Hij bood aan om intensief te gaan samenwerken en daartoe vond op 18 maart 1924 een overleg plaats tussen Lutkie enerzijds en Alfred Haighton en eerste luitenant W.H. Snijders anderzijds.
Lutkie zag het Genootschap voor Opbouwende Staatkunde als een kweekvijver waarin ideeën tot rijping zouden komen, voordat ze zouden worden omgezet in praktisch politiek handelen: ‘Ons blad heeft tot nu toe zich niets anders, dan geestesvorming ten doel gesteld. En dit blijft ook zoo [...] De overtuiging omtrent de noodzakelijkheid eener nieuwe politieke partij is reeds in menige daad tot uiting gekomen. Reeds zagen wij ontstaan: eene “Gereformeerde partij”, eene Nieuwe Katholieke partij”, eene “Roomsch Katholieke partij”, en nog andere. Hoe het ook moet, zóó moet het zeker niet!’ Er moest een algemene, nationale, ‘onpartijdige’ politieke partij komen, waarin de ‘aristoi’ [de besten] de goede koers zouden uitzetten. ‘Deze partij zou, behalve algemeen, zeker aristokratisch moeten zijn. Aristokratisch naar vorm en naar inhoud.’ Deze functie van ‘kweekvijver’ verklaart tevens het geringe aantal leden van het Genootschap. Eind april 1924 waren er 25 werkende en 45 contribuerende leden.
Op 5 maart 1924 verbood bisschop Diepen aan Lutkie om nog langer als voorzitter van het Genootschap op te treden. Gedurende de maanden april en mei 1924 was Lutkie gedwongen doende het voorzitterschap en de redactie over te dragen. Dit deed hij met pijn in het hart, getuige wat hij in zijn allerlaatste artikel in Opbouwende Staatkunde schreef: ‘Mijn heengaan geschiedt op bevel.’
Op 27 augustus 1924 verscheen het laatste levensteken van het Genootschap voor Opbouwende Staatkunde. Het is een ‘Bericht’ waarin kenbaar wordt gemaakt dat Opbouwende Staatkunde zal worden voortgezet in De Vaderlander, weekblad van het Verbond van Actualisten.
Literatuur[bewerken]
Willem Huberts: Soli Deo - Wouter Lutkie: biografie van een priester-fascist, Amsterdam, Boom, 2022.
Dit artikel "Genootschap voor Opbouwende Staatkunde" is uit Wikipedia. De lijst van zijn auteurs is te zien in zijn historische en/of op de pagina Edithistory:Genootschap voor Opbouwende Staatkunde.